Foutmelding

Deprecated function: The each() function is deprecated. This message will be suppressed on further calls in menu_set_active_trail() (regel 2405 van /home/onderzoeksreflec/public_html/includes/menu.inc).

Schaduw in spotlight

Thema: Schaduw

Leeftijd: Lager onderwijs

Het filmfragment toont een workshop uitgevoerd door een leraar met als doel het stimuleren van de onderzoekende houding van leerlingen en het warm maken van leraren voor de didactiek van onderzoekend leren. 

De workshop vond plaats in het vierde leerjaar in een dorpsschool in West-Vlaanderen. In de klas zitten 17 leerlingen (7 jongens-10 meisjes). Onderzoekend leren was nieuw voor de leerlingen. 
 

De workshop ‘Schaduwen in de spotlights’ duurt ca. 100 minuten. In de pdf vind je de volledige workshop. In het filmfragment komt het volgende aan bod: 

-    De leerlingen bespreken buiten enkele schaduwkunstwerken. Ze verwoorden dat een schaduw ontstaat als je in het licht staat en verklaren zo het ontstaan van de kunstwerken. (0:00-1:00)

-    Vervolgens onderzoeken de leerlingen in kleine groepjes schaduwen door deze na te maken zoals gezien in de werkbundel. Via vraagstelling worden ze gestimuleerd om na te denken en te verwoorden hoe ze een opstelling kunnen aanpassen om toch het juiste resultaat te bereiken. Deze opstelling passen ze dan zelf ook aan. (1:00-3:52)

-    Aansluitend trachten de leerlingen met de verworven vaardigheden en inzichten een schaduwskyline te ontwerpen die voldoet aan enkele vooropgestelde criteria. Afrondend is er een klassikale bespreking over de gecreëerde resultaten. (3:52-6:43) 
 

Centraal staat de probleemstelling: “Hoe kunnen we een schaduw(kunstwerk) vormen?” 

Vanuit deze probleemstelling komen inzichten over schaduw aan bod, namelijk: Een schaduw ontstaat achter een voorwerp waar lichtstralen niet of slechts gedeeltelijk doorheen kunnen. De vorming van de schaduw hangt onder meer af van de afstand van het voorwerp tot de lichtbron: een schaduw wordt groter als het voorwerp dichter bij de lichtbron staat. 

De activiteit stimuleert ook de ontwikkeling van een onderzoekende houding via het aanspreken van de onderzoeksvaardigheden van de leerlingen (zie kerncomponenten). 
 

-    Wiskunde 
Meetkunde - begripsvorming-wiskundetaal-feitenkennis
3.1 De leerlingen kunnen begrippen en notaties waarmee de ruimte meetkundig wordt bepaald aan de hand van concrete voorbeelden verklaren.
Strategieën en probleemoplossende vaardigheden
4.2 De leerlingen zijn in staat om de geleerde begrippen, inzichten, procedures, met betrekking tot getallen, meten en meetkunde, zoals in de respectievelijke eindtermen vermeld, efficiënt te hanteren in betekenisvolle toepassingssituaties, zowel binnen als buiten de klas.

-    Wereldoriëntatie 
Natuur - algemene vaardigheden 

1.1 De leerlingen kunnen gericht waarnemen met alle zintuigen en kunnen waarnemingen op een systematische wijze noteren.
Techniek - techniek als menselijke activiteit 
2.9 De leerlingen kunnen een probleem, ontstaan vanuit een behoefte, technisch oplossen door verschillende stappen van het technisch proces te doorlopen. 
2.12 De leerlingen kunnen keuzen maken bij het gebruiken of realiseren van een technisch systeem, rekening houdend met de behoefte, met de vereisten en met de beschikbare hulpmiddelen.
 

Binnen wetenschappen staat onderzoeken van wetenschappelijke concepten centraal. Hier is het concept ‘schaduwen’. Leerlingen ontdekken al doende hoe ze een schaduw kunnen maken en hoe ze deze groter of kleiner kunnen maken. Ze leren hierbij ook eerlijk onderzoeken (controleren van variabelen), en leren verbanden leggen (als … dan …). 

Wanneer aan de kinderen gevraagd worden om zelf een skyline te ontwerpen, dan komt techniek centraal te staan. Hierbij worden de wetenschappelijke inzichten toegepast. Wellicht is het eerste ontwerp niet meteen het beste en beantwoordt het niet meteen aan de vooropgestelde criteria. Het optimaliseren van het ontwerp wordt engineering genoemd. 

Wiskunde komt in de activiteit o.a. aan bod wanneer de leerlingen hun opstelling tekenen om een schaduw te vormen: schaduwlijnen tekenen, met verhoudingen werken, meten, … 
 

Kinderen kunnen op deze leeftijd reeds goed met logisch redeneren overweg zolang de basis concreet is. De probleemoplossende vaardigheden betreffen het effectief manipuleren van variabelen maar ook het uitvoeren van concrete gedachte-experimenten, al dan niet aangestuurd door de leerkracht. Het manipuleren van mentale voorstellingen kan men op deze leeftijd verwachten en dit ziet men ook wanneer de kinderen worden gevraagd om de opstelling van de blikjes weer te geven in een tekening vanuit verschillende perspectieven (mentale rotatie). Bovenstaande vaardigheden zijn zonder meer concreet operationeel van aard en dit sluit goed aan bij wat kan worden verwacht op deze leeftijd. Het manipuleren van mentale voorstellingen sluit ook aan bij het manipuleren van perspectief op sociaal vlak: wat denkt de andere, of wat zou de andere willen doen? 

De les start met een museumbezoek waarbij de leerlingen naar kunstwerken (met schaduw) kijken. Dit gebeurt buiten, aangezien we daar – in de zon - ook onze eigen schaduw kunnen waarnemen. (0:00-1:00) De laatste opdracht houdt in dat de leerlingen zelf een skyline met schaduw moeten vormen (naar analogie van een kunstwerk). (4:53-5:02)

“Dus ze hebben een aantal blikjes allemaal voor elkaar gezet, op elkaar gezet, een beetje dichter bij de bron, een beetje verder van de bron en ze kregen dan uiteindelijk een soort skyline. Een stad gemaakt van blikjes. Je gaat die schaduwen of die stad maken op je achtergrond.”

De leraar reikt het concept ‘schaduw’ aan via de context van kunstwerken (met schaduw). De leerlingen bekijken dergelijke kunstwerken als instap, vervolgens bouwen ze inzichten rond schaduw op, om deze tot slot toe te passen in een eigen schaduwkunstwerk (skyline). De leraar zorgt er dus voor dat de context leeft doorheen de volledige activiteit. De context van schaduwkunstwerken zorgt op die manier voor een concrete, authentieke inbedding van het concept van schaduw, waardoor dit concept betekenis krijgt voor de leerlingen. 
 

De leerlingen worden gevraagd om schaduwen na te maken zoals gezien in de werkbundel. Zo worden ze aangezet om te onderzoeken hoe ze een schaduw kunnen vormen, en hoe ze deze groter of kleiner kunnen maken. De leraar gaat langs bij de groepjes en stimuleert hen via vraagstelling om na te denken en te verwoorden hoe ze de opstelling kunnen aanpassen om toch het juiste resultaat te bereiken. De opstelling passen ze vervolgens zelf aan. (zie ook systematisch onderzoeken) (1:00-3:52)

Eens de leerlingen de inhouden over schaduwen onder de knie hebben moeten ze zelf een schaduwskyline ontwerpen. Hiervoor krijgen ze een aantal criteria van de leraar. Het is dan aan de leerlingen om zelf een opstelling te bedenken en te maken. Op basis van de criteria sturen de leerlingen hun ontwerp voortdurend bij. (5:02-5:48)

De leraar vraagt aan de leerlingen waar de lichtbron staat bij één van de schaduwkunstwerken. Nadat een leerling het antwoord gaf, vraagt de leraar door waarom hij dat denkt. (0:27-1:00) 

“Het licht komt van daar.”
    “Van hier. Hoe weet je dat?
“Omdat de schaduwen hier staan.”
    “Ja. En hoe ontstaan die schaduwen?
“Euh, schaduwen ontstaan doordat er, bijvoorbeeld, ik zet hier een voorwerp, bijvoorbeeld mijn hand en de lichtstralen van de zon, die gaan rond mij maar mijn hand houdt die lichtstralen tegen en daarom vormt er hier een schaduw omdat daar het licht niet kan.”

De leraar gaat langs bij de groepjes tijdens de onderzoeksopdracht. Hij speelt in op de situatie: Wanneer de leerlingen niet meteen weten wat ze kunnen doen om de schaduw beter te zien, laat de leraar het probleem verwoorden. Hierdoor worden de leerlingen op weg gezet om na te denken welke variabele ze moeten aanpassen. De leraar stimuleert de leerlingen om te kijken of hun aanpassing leidt tot een grotere schaduw. Wanneer dat niet zo blijkt te zijn, vraagt de leraar door naar de aanpassingen die ze tot nog toe al deden. (1:49-2:51)

-    “Wat is jouw probleem nu? Zeg mij wat jouw probleem is.”
-    “Maar waar ligt dat dan aan?”
-    “Wat kan je nog aanpassen? Je hebt nu de achtergrond aangepast, je hebt nu de blikjes aangepast. Wat kan je nog aanpassen?”

De leerlingen worden op deze manier gestimuleerd om eerlijk te onderzoeken: variëren van één variabele (hier: de lichtbron), terwijl de andere variabelen constant worden gehouden (hier: de achtergrond en de blikjes), en kijken wat er gebeurt (hier: grotere schaduw?).   

Nadat een leerling zegt waar de lichtbron staat, moet zij uitleggen waarom ze dat denkt. De leraar vraagt vervolgens door, zodat de leerling de link met de schaduw geeft. (0:00-0:27)

“Van de bovenkant. Zeer juist. En hoe weet je dat?” 
    “Omdat… Daar is er het meest licht aan de bovenkant.”
“Voila, daar is het meest licht aan de bovenkant. Is er nog een manier waarop je kan weten of het licht van bovenaf komt?”
    “Doordat de schaduw, euh, doordat er een schaduw is van onderen.”

Wanneer de leerlingen niet meteen weten wat ze kunnen doen om de schaduw beter te zien, laat de leraar het probleem verwoorden. Hij zet hen aan om stil te staan bij wat ze aan het doen zijn: De leerlingen worden op weg gezet om na te denken over welke variabele ze moeten aanpassen. De leraar stimuleert de leerlingen om te kijken of hun aanpassing leidt tot een grotere schaduw. Wanneer dat niet zo blijkt te zijn, vraagt de leraar door naar de aanpassingen die ze tot nog toe al deden. Hierdoor beseffen de leerlingen dat ze ook nog de hoogte van de lichtbron kunnen aanpassen. (1:49-2:51)

Bij de terugblik op het eerste groepswerk zet de leraar de opgedane inzichten vast. Wanneer een leerling een verkeerd antwoord geeft, vraagt de leraar of de anderen akkoord zijn. De leraar laat een leerling vervolgens verwoorden waarom die het tegenoverstelde denkt. Om na te gaan of de leerlingen het concept echt wel beethebben, stelt hij vervolgens de omgekeerde vraag (hoe verder van de lichtbron, hoe… groter de schaduw). (3:04-3:51)

De leerlingen reageren enthousiast als ze een ontdekking doen. (2:31-2:51)

De leerlingen zijn trots op hun resultaten:  
-    (De rand wordt getekend.) “Oh, zo mooi dat dat beertje is.” (5:51-5:55)
-    “Dat is tussen een boom he. ’t Is keigoed gelukt!!” (6:02-6:08)

In het filmpje horen we de leerlingen (zichzelf) geen vragen stellen. Ze experimenten wel volop en zijn erg actief, betrokken bezig. We horen de kinderen wel reacties geven, maar we kunnen uit het filmpje niet uitmaken of ze zich dingen afvragen. 
 

De leerlingen gaan onmiddellijk aan de slag met het aangeboden materiaal, nadat ze een opdracht kregen (schaduwen namaken vanuit werkbundel, schaduwskyline ontwerpen). De leerlingen gaan stapsgewijs te werk. Ze lezen de opdracht en plaatsen de blikjes. De opstelling wordt vervolgens uitgetest (Leidt die opstelling tot de gevraagde schaduw?). Het bedenken van hoe ze een schaduw kunnen vormen, gebeurt hand in hand met het uitvoeren van het onderzoek/ontwerp.
 

Een leerling maakt een voorspelling op basis van de kennis die ze al heeft. Ze denkt dat de schaduw van de blikjes groter zal worden door het achtergrondpaneel verder te zetten. (1:48-2:04)

Een leerling maakt een voorspelling op basis van trial and error. Ze denkt dat een boek van een ander formaat wel de gevraagde schaduw zal opleveren. (5:19-5:26)

Een leerling geeft instructie aan de leerling met de zaklamp. (1:17-1:47)

“Oh, dat moest een beetje naar beneden.”
“Wacht… Beter een beetje zo doen.” (de blikjes worden verschoven)
“Beter een beetje naar beneden zetten.”

“Jij moet zo. Jij staat heel de tijd aan andere kant. Je moet schuin.”
“Awel ja. Ik sta hier. Ik sta hiernaast he.”
“Zoals het voor jou. Hier…” (de blikjes worden verplaatst)
“Ja. Nee nee.” (en doet teken met de arm naar links)

De leerlingen denken eerst na en plaatsen vervolgens de blikjes. Dan bekijken ze het geheel en stellen zichzelf de vraag of dat voldoet aan de opdracht. Vervolgens checken ze eerst met de zaklamp of ze het beoogde resultaat verkrijgen vooraleer verder te gaan. (5:03-5:17)

De leerlingen merken dat het resultaat niet overeenkomt met de afbeelding (= analyse). Een leerling vertelt wat de leerling met de zaklamp fout doet (= interpretatie). Samen gaan ze op zoek naar een andere, correcte opstelling. (1:17-1:47)

De leerlingen nemen nauwkeurig waar en stellen hun opstelling bij zodat ze een schaduw verkrijgen zoals gevraagd in de opdracht. (5:04-5:34)

De leraar last een terugblikmoment in na het eerste groepswerk. De leerlingen verwoorden dat een schaduw groter wordt als het voorwerp dichter bij de lichtbron staat (en omgekeerd). De leerlingen reageren echter niet op een fout antwoord. Pas wanneer de leraar vraagt of iedereen akkoord is, komt er reactie van de leerlingen. (3:17-3:44)

Een leerling vertelt wat de leerling met de zaklamp fout doet (die staat volgens de leerling niet op de juiste plaats). (1:17-1:47)

“Jij moet zo. Jij staat heel de tijd aan andere kant. Je moet schuin.”
“Awel ja. Ik sta hier. Ik sta hiernaast he.”
“Zoals het voor jou. Hier…” (de blikjes worden verplaatst)
“Ja. Nee nee.” (en doet teken met de arm naar links)
“Ja, maar dat maakt hier niets uit he.”
“Jawel want… staat…”

De leerlingen zagen eerder dat blikjes schaduwen opleveren. Ze leggen vervolgens de link met de skyline, die gemaakt is met de schaduw van blikjes. (4:53-5:02)

Leraar: “Een soort van stad. In het Engels noemen ze dat een skyline. Dat is eigenlijk de luchtlijn. Het zicht dat wij hebben als we van op een afstand kijken naar een stad is de skyline. En we krijgen inderdaad dit figuur, deze vorm. Inderdaad, ik wou dat eigenlijk als een vraag stellen, maar jullie hebben het direct gezien… Euh, dit is gemaakt uit blikjes.” 

De leerlingen passen vervolgens de verworven inzichten over schaduw toe tijdens het ontwerpen van hun eigen schaduwskyline. (5:02-5:48)

De leraar last een terugblikmoment in na het eerste groepswerk. De leerlingen verwoorden vanuit hun ervaringen dat een schaduw groter wordt als het voorwerp dichter bij de lichtbron staat (en omgekeerd). (3:17-3:44)

De leerlingen presenteren hun skyline aan de anderen. Ze staan met hun groepje vooraan: 2 leerlingen houden de tekening vast, 1 leerling geeft uitleg. (6:11-6:43)

De leerlingen communiceren hier telkens enkel over hun resultaten. Ze zouden ook kunnen vertellen over hun aanpak, over hoe ze tewerk gegaan zijn. 

Gebruikerslogin

Nieuw account aanmaken